Eten, drinken, beminnen (deel 2)

Nadat we een middag in de meest chaotische stad die ik ken hebben gespendeerd, komen we per trein weer terug in het idyllische kustplaatsje. Het was een dag vol indrukken en stappen; we hebben een museum bezocht, de hele stad doorlopen en van streetfood en ijs genoten. Italianen eten ijs op een wit brood bolletje. Ik denk dat dat nog de meeste indruk op ons beiden heeft gemaakt.

Moe maar voldaan strijken we neer bij het restaurant waar we die ochtend virtueel enkele werelderfgoedwonderen hadden aangedaan. Ditmaal zoeken we een tafeltje buiten de eerdergenoemde patio, iets verder van het hart van het restaurant en dus ook van het hart van de Italiaan vermoed ik. In het gezellige straatje waar zich meerdere eetgelegenheden hebben gevestigd bestel ik wijn en een appelsap. Puzzel- en kleurboeken sieren meteen de tafel. Ik heb nog geen slok genomen of Francesco neemt ook plaats, en proost op het goede leven.

Een vermakelijk gesprek volgt, terwijl hij eten voor ons besteld. Hij vertelt over zijn leven en zijn werk, het restaurant blijkt van hem en zijn neef te zijn. Tenminste, dat denk ik te concluderen uit zijn half Engels, half Italiaanse betoog. Hij vraagt wat voor werk ik doe maar ik krijg het niet uitgelegd. Zijn Engels is niet toereikend. Hierna komen onze reizen voorbij, zijn tips in de omgeving, zijn familie en onze dromen. Ondertussen houdt Cato ons goed in de gaten en vertelt soms ook wat, in het Nederlands voor het gemak. Ze is in haar nopjes want er verschijnt zowel pizza als patat voor haar op tafel. Deze drielanden pop-up eindigt wanneer het bedtijd is voor Cato. Francesco vraagt of er ook een mogelijkheid is dat we later die avond samen nog wat drinken. Ik geef aan dat dat niet gaat omdat ik bang ben dat het kind dan gestolen wordt tijdens mijn absentie, het is mijn kostbaarste bezit. Hij begrijpt dat en stelt voor om morgen, op onze laatste dag in dit dorp, samen te ontbijten. Ik twijfel. Het blijft een vreemd gegeven. In Nederland zien mannen mijn altijd-met-kind-situatie als een soort Tsjernobyl; iets wat interessant is van een afstandje maar waar je niet al te dichtbij wilt komen al zal het in de niet nabije toekomst wellicht leefbaarder zijn.

Dit soort mannelijke aandacht is mij vreemd. En laten we eerlijk zijn, dit soort aandacht is ook een beetje vreemd. Hij ziet mijn twijfel en geeft mij zijn telefoon. Nummers uitwisselen lijkt een mij plausibele oplossing; een vrijbrief voor een stille vlucht met excuses op afstand.  

De volgende ochtend is het heerlijk weer en besluiten we het stadsstrandje op te zoeken. Wanneer het kind graaft alsof haar leven er van af hangt en ik op een muurtje zit toe te kijken besluit ik Francesco toch te appen. ‘We zijn op het strandje, kijk maar of je zin hebt ook nog even te komen’ app ik hem. Meteen volgt er antwoord; hij is er over een half uurtje.

Met twee bekertjes koffie in zijn handen komt hij naast me op het muurtje zitten. Als heuse Italianen geven we elkaar twee zoenen. Oude bekenden die weer even bijkletsen zijn we, het voelt heel natuurlijk. Een moeizaam gesprek is gaande wanneer ik vraag of hij nog altijd geniet van het prachtige uitzicht of dat het normaliseert. Hij pakt daarop mijn hand en neemt me mee de stadsmuur op die uitzicht geeft over de zee. Het kind, nog altijd scheppende met een luisterboek op haar koptelefoon merkt niet dat we uit het zicht verdwijnen. Met een dubbel gevoel loop ik achter hem aan, al is het maar enkele meters, het voelt niet fijn dat ik haar niet even geïnformeerd heb. Het einde van de stadsmuur is aldaar, we kijken naar de vissers ver onder ons en turen over de zee de eindeloze verte in. ‘Je bent zo mooi’, zegt hij in het Italiaans. Dit is de eerste keer dat hij laat merken mij te zien als vrouw en zichzelf als hetero. Ik glimlach en zie achter hem het kind aan komen rennen. Alle aandacht gaat meteen weer naar haar uit en met zijn drieën lopen we terug naar het strandje.  

Niet veel later vertrekt hij om te gaan werken en nemen we afscheid. Hij vraagt of ik vanmiddag nog even langs loop voor we vertrekken. Half instemmend geven we elkaar een knuffel. Meteen daarna maken we kennis met een meisje van het kind haar leeftijd en haar ouders. De kinderen graven en wij ouders kletsen wat af. We raken niet uitgespeeld en uitgepraat dus besluiten samen te gaan lunchen en borrelen. Na deze spontane uitspatting vertrekken we gezamenlijk richting onze auto’s, het stadje en de Italiaan laten we achter ons.  

Wanneer we een paar dagen later op onze vlucht aan het wachten zijn op een uit hoge rotsen gesneden strandje in de buurt van het vliegveld voel ik teleurstelling. Ik wil nog helemaal niet weg. Al vind ik het heerlijk thuis te zijn, hier voelt het ‘vrij’. Geen verkeersregels, geen kant- en klare dagen, geen verwachtingen. De spontane ontmoetingen gaven me zoveel energie, net als het weer, het landschap, het eten. En zo kan ik nog wel even door gaan. Ik houd van mijn werk, ik houd van mijn kind, ik houd zelfs van het huishouden en het klussen aan het huis. Ik houd van elke dag sporten en de vaatwasser uitruimen, de katten die altijd om ons heen hangen en ons fijne kleine huisje. Maar de verwachtingen, het gedwongen plannen en de regelmaat haat ik. Vrijwel geen enkel weekend waarin ik mezelf een hoofdrol toebedeel en de bijrol elders verkeerd.

Vanaf het strand besluit ik mijn volgende tripje te regelen, nog geen maand later tijdens feestdagen. Het kind is minder reislustig en wil liever naar opa & oma.

‘Cato ik heb geboekt!’, zeg ik enthousiast tegen het kind. ‘Lekker voor je’, antwoordt zij afwezig en pardoes poept er een meeuw op haar hoofd. Beide komen we niet meer bij van het lachen. Met snoetepoetsers probeer ik het kind weer wat op te kalefateren. Het is inmiddels tijd om richting het vliegveld te gaan. Langzaam bestijgen we de miljoenen traptredes langs de rots omhoog naar de weg. Eenmaal boven nemen we op een bankje plaats om onze schoenen aan te doen. ‘Kak!’, schreeuwt Cato het uit.

‘Wat is er?’, vraag ik.

‘Ja kak dus, ik heb met mijn blote voet in de hondenpoep gestaan en volgens mij was die hond ziek als ik het zo zie’.

Lachend tover ik opnieuw de snoeterpoetsers uit mijn tas. ‘Nu mag je een wens doen, dat is altijd zo wanneer je twee keer op een dag onder de poep zit’, probeer ik haar iets op te vrolijken. We hebben immers nog een hele reis voor de boeg.

‘Dan wens ik dat ik tot mijn 32e bij jou woon‘, zegt ze terwijl ik de poep tussen haar tenen vandaan poets.

Mijn keuze om de volgende trip alleen te maken wordt meteen bevestigd.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.