Deel 3: Zo’ndag

Niet huilen denk ik terwijl ik door de stad naar het station loop om mijn fiets op te halen. Zo erg is het ook weer niet. Denk aan erge dingen, denk aan kittens in een plastic zak in het water. Op de een of andere manier werkt het niet. En ik hou echt niet van kittens in een plastic zak in het water. Hersenspinsels vieren hoogtij in mijn hoofd. Wat denkt hij nu? Was het al die tijd slechts een beetje vertier? Waarom wil hij verder daten? Niet huilen. Waarom vind ik dit zo erg? Vind ik dit echt zo erg of is het gewoon slaaptekort? Waar loop ik ook alweer heen? Als ik thuis kom mag ik best even huilen beloof ik mezelf, maar nu moet ik normaal doen.

Bij thuiskomst zie ik de fiets van de vader van Cato staan. Hij past dit weekend op Cato en zou haar aan het einde van de middag terug brengen. Het is half drie. Het dringt allemaal niet echt tot me door. Ik loop naar binnen en bedenk dat ik blij ben dat hij de sleutel heeft, toch wel handig. ‘Waar was je?’ is het eerste wat ik hoor, en niet op een bepaald vriendelijke toon. ‘Sorry? We hadden toch na Toot haar slaapje afgesproken? Ik had je pas rond vieren verwacht’ zeg ik rustig en loop verder de kamer in. Pepijn lijkt niet onder de indruk van mijn excuus en is woest. ‘Hoezo kom je hier binnen alsof er niks aan de hand is? Je wist dat ik moest werken. Je had wel dood kunnen zijn!’ schreeuwt hij me toe. ‘Dood? Lijkt me niet hoor. Waarom? En waar is Cato eigenlijk?’ reageer ik, nog immer rustig. ‘Ze slaapt. Ik dacht dat er iets was, je bent nooit onbereikbaar. Je komt altijd je afspraken na. En nu ligt hier een briefje…’. Ik kijk naar het briefje. Oja, dat was van een paar dagen geleden voor Luuk die boven mij woont. Er staat op dat ik aan het hardlopen ben en hij Cato mag hebben als ik eraan bezwijk. Onzin natuurlijk, maar het voelt niet prettig om zonder dat iemand het weet mijn kind alleen te laten als ze slaapt. Fijn al die apps met babyfoons en dergelijke, maar wie babyfoont mij?

Pepijn zijn woede is nog altijd present. In grote mate ook. Ik loop naar hem toe en wil een hand op zijn arm leggen en hem zeggen dat ik begrijp dat bezorgdheid omgezet kan worden in woede en dat alles ok is. Hij zwaait meteen zijn arm omhoog en wil uithalen maar bedenkt zich. Nu word ik boos. Dit gaat niet meer gebeuren. ‘Het lijkt me beter dat je gaat Pep, het gaat mis zo, we praten wel een andere keer’. Het gewenste effect blijft uit. Hij zegt kwaad dat ik alles in scene heb gezet, dat ik expres onbereikbaar was, dat ik expres dat briefje op tafel heb gelegd, hem expres heb laten wachten. Een moment wil ik mij verdedigen en zeggen dat ik onverwacht niet thuis sliep, dat ik niet wist dat hij ‘s middags moest werken, dat het wel heel dom zou zijn om dat briefje ergens onder andere papieren op tafel neer te leggen waar Luuk natuurlijk nooit kijkt. En Cato was er niet eens! Maar ik heb hier geen zin in. Ik vind het wel welletjes voor vandaag. ‘Sorry Pep, het was niet mijn bedoeling. Je maakt jezelf wat belangrijker dan je bent. Ga nu maar’. Je zou zeggen dat ik in de afgelopen zes jaar wel geleerd heb wat ik vooral niet moet zeggen. Blijkbaar ben ik hardleers. Stoelen vliegen door de kamer, de tafel wordt omgegooid. Pepijn blijft intrappen op een stoel. Chaos alom.

Ik kan niet nadenken. Wat een kutdag zeg. Ik wil alleen zijn. Ik gooi er nog een ‘ga je lekker?’ uit en loop naar mijn slaapkamer. Zoek het uit wereld, ik ben even absent. Dan sluit ik mijn telefoon aan en kan ik het niet laten om Siem te berichten over de situatie. Hij reageert lief en betrokken. Waarom reageert hij lief en betrokken? Ik moet hiermee stoppen, dit was mijn laatste bericht. Beneden hoor ik de deur dichtslaan. Dag Pepijn, het was me een genoegen. ‘Mama, wakker!’ roept Cato. Ik sta op, wat duren sommige dagen toch ellendig lang.

  2 comments for “Deel 3: Zo’ndag

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.